Mijn foto
Naam:
Locatie: Belgium

imagineer, creative consultant, auteur

09 september, 2006

Goed gelegen

Ze zou het zich straks vast weer beklagen, maar ze kon elke euro goed gebruiken. Even op je tanden bijten, meid, dacht ze en gewoon vriendelijk zijn tegen de klanten. Blijven babbelen, dan letten ze er niet op als je wat kilometers omrijdt. En je blijft er wakker van. Nachtwerk was niets voor haar, maar het was nog altijd beter dan die rotnachtmerries.
Daniëlle keek op de teller die op 7 stond, zoals het hoorde. Dat was een truc die ze van Marc had geleerd. En als iemand er wat van zei, dan moest je gewoon zeggen dat de linker- en de onderste lijn het soms lieten afweten. Ze prentte het zich nog even in.

Er tikte iemand op haar raam.
“Taxi Marc?”
“Ja, Marc is ziek, ik neem even over.”
De man bleef voor het raampje staan. Gedistingeerd type, lang smal gezicht, diepe ogen... Wel, waarom stapte die nu niet in?
“Oeps.”
Ze sprong uit de chauffeurzetel, rende om de wagen en trok de portier op.
“Sorry, ik ben het nog niet zo gew...”
De oudere man stond geamuseerd bij de achterdeur: “In mijn tijd reden de passagiers achteraan mee. Vergeef me mijn oude gewoontes, mevrouw, die sterven nu eenmaal moeilijk.”
“Geen probleem.” Daniëlle haastte zich om ook die deur te openen, liet de man instappen, klapte de deur dicht en holde achterom de wagen weer naar haar plaats.
“De bagage, mevrouw?”
“Oeps.” Weer rende Daniëlle de taxi om, raapte onderweg een valiesje op, propte die in de koffer en ging weer achter het stuur zitten. Haar hart klopte om aandacht, maar ze wou niet luisteren. Het zou toch maar vertellen dat ze het zich zou beklagen.

“Zo. Mijn excuses. Waarheen gaat de reis?”
“Kasteel Guldenmond, heb ik me laten vertellen. Weet u de weg?”
Dat wist ze. Ze had er als kind nog in de buurt gespeeld. Overdag, weliswaar, want het bouwvallig ding was niet te vertrouwen. Je kon een complete vleugel over je heen krijgen als je een bal tegen een wand schopte. Dat was natuurlijk een tijd geleden en het kon best dat het gerestaureerd was. Tenslotte was ze er niet meer gekomen sinds een van haar vriendinnen er van een trap was gevallen. Het meisje was achteraf nooit meer dezelfde geweest. Ze was in doodsangst de trap afgelopen, had de leuning gegrepen en was er dwars doorheen gevallen om beneden met een stuk hout in haar buik neer te komen.
“Ik heb me laten vertellen dat u eerst de ringweg moet nemen...”
“Ja, ik weet de weg. Ik was even weg....”
“U bent verward, jongedame. Zal ik een andere koets nemen? Misschien kunt u beter naar huis gaan om wat te rusten?” De man greep al naar de deurknop.
Shit.
“Nee, het gaat wel. Echt. Dank u. Ik weet de weg.”
Daniëlle startte de wagen en reed de nacht in.

Het was een te lange rit naar haar zin en veel te ver van de bewoonde, verlichte wereld. Waarom reed een dure oude vent ’s avond laat naar een kapot kasteel? En waarom nam hij een taxi? Hij zag er rijk uit en had geen eigen chauffeur; hij zag er ook gezond uit en reed toch niet zelf met de wagen. En waarom een goedkope taxi. Je moest al goed zoeken om Taxi Marc te vinden in de gids, want hij stond onder ‘ceremoniewagens’. “Vergissing van het boek in uw voordeel, u krijgt 200 gulden.”, grapte Marc dan. Een bedrijfje van niks, maar dat was goed, want anders had ze misschien de job niet eens gehad.
Toen besefte ze dat ze én nog niet gepraat had én nog niet in rondjes had gereden. Voor dat laatste was ze toch te laat - want ze was er bijna - maar het eerste wou ze wel, want ze was nieuwsgierig genoeg.
“Gaat u naar familie?”
“Hoe bedoelt u?”
“Guldenmond. Familie van u?”
“Oh, nee, warempel. Verschrikkelijke mensen, de Guldenmonds. Bedoelt u dat ze er nog wonen?”
Daniëlle was even van slag. Nee, dat bedoelde ze helemaal niet. De familie was nog voor de oorlog omgekomen in een brand in de patio. Het hele gezin. De legende vertelde dat alleen de moeder het had overleefd, en toen compleet gek was achtergebleven in het plaatselijke ziekenhuis. Had hij ze nog gekend? Dan was hij nu meer dan zestig.
Ze draaide wat aan haar achteruitkijkspiegel.
“Zo oud zie ik er niet uit, nietwaar. Ik ben goed geconserveerd, jongedame.”
“U weet dat ze gestorven zijn?”
“Oh, jazeker.”
“Maar u vroeg...”
“Geesten, mevrouw?”
“Geesten?”
“Ja, ik moet naar feestje op het kasteel en er is me verteld dat het een Gotische Nacht wordt.”
“Gotisch Nacht?”
“Ja, zo noemen ze het. De term verwijst naar de traditie uit de negentiende eeuw om spookverhalen te situeren in de gotiek, een wat duistere periode uit onze geschiedenis.”
Nu begreep ze het. Ze keek nog even naar de man. Ja, zo was het. Hij was opgemaakt voor een themafeestje. Hij was helemaal zo oud niet, maar speelde de rol. Nou, dat kon leuk worden.
“U krijgt een prima avond, meneer. Het kasteel is schitterend voor dit soort dingen.”
“Oh, dat doet me plezier.”
“Ja, mooi. Goed gelegen.”
“Ja, dank u. Hoe weet u dat?”

Ze kwamen nu dichter bij het kasteel. Er was geen licht te zien.
“Bent u zeker dat het hier is?”
“Nee, ik ben er nooit geweest. U zei dat u de weg wist.”
“Ja, dit is kasteel Guldenmond, maar ik vroeg me af of u daar wel moet zijn. Het lijkt me nog steeds even bouwvallig als vroeger.”
“Dat is vast versiering.”

De oude man leek ook niet meer zo zeker van zijn stuk. Hij had zijn stok met beide handen vast en hield het kasteel ernstig in de gaten.
De wagen reed langzaam de lange oprijlaan naar het kasteel op. Een perfecte locatie voor een spookfeestje, dacht Daniëlle, en zelfs het tijdstip is goed gekozen. Een goedkope, volle maan scheen door de wolken. Ze vroeg zich af waar het wolvengehuil bleef, toen een kat gillend van voor haar wielen wegsprong. Bij gebrek aan beter, grijnsde ze zenuwachtig.
Een vrouw. Rem. Gil.

De wagen stond stil. Daniëlle hijgde.
“Waarom stoppen we?”, vroeg de man.
“Ik zag een vrouw overlopen. Wit ziekenhuiskleed, met opgestoken haar.”
“Dat... hoort wellicht bij de inkleding.” De man leunde nu ook naar voor en keek ook door de voorruit mee.
“Rijdt u alstublieft tot aan de voordeur?”

In eerste versnelling sjokte Daniëlle naar de voorkant van het kasteel, waar inderdaad een butler stond te wachten met een flikkerende kaars. Hier zou ik dus geen feestjes willen houden, wist ze. Leuk is anders.
De deur achter de butler stond open zodat ze binnen kon kijken, tot aan de trap. Met de gebroken leuning. Even dacht ze zelfs de bloedvlek op de grond te zien, maar toen kuchte de oude.
“We zijn er.”, zei de man.
“Ja.”, zei Daniëlle. De butler stond tussen haar en de deuropening. “Pardon?”
“Kunt u mij even helpen?”
De oude man leek zich herpakt te hebben en had zijn lippen op elkaar geperst. Geen zin in grapjes, leek het. Ze haastte zich dus weer om de wagen, opende de deur, rende naar de koffer, haalde zijn valiesje eruit en sprintte naar de butler. De oude man kwam ook op de butler af.
“Karl is het, meen ik me te herinneren?”
“Jawel, graaf.”
“Zeg tegen je meester dat zijn ontvangst afstotelijk is. Weet je dat er vrouwen over de weg lopen?”
“Ik vrees, meneer,...”
“De wagen van deze jongedame had beschadigd kunnen zijn. Belachelijk gewoon. Ben ik veel te laat?”
“Er is lang op u gewacht, graaf, maar men heeft nog wat voor u overgelaten.”
“Waarvoor dank. Ik heb anders ook iemand meegebracht.” Hij wendde zich naar Daniëlle. “Komt u nog even mee naar binnen? Ik ben zeker dat mijn vrienden voor u vast een... beetje hebben overgelaten.”
“Nee, dank u”, zei Daniëlle. “Ik heb nog klanten.” Dat ‘beetje’ was voor haar echt de druppel te veel. Over the top. Ze liep naar de wagen, sprong achter het stuur en reed zo hard ze kon de laan uit.

Een vrouw in de witte jurk kwam hijgend naar hen toe, met een weerbarstige, Siamese poes in haar armen.
“Graaf Frieling, wat een nare taxi’s kiest u toch altijd.”
De graaf knikte en volgde de verdwijnende lichten.
“Dat klopt”, zei hij, “maar ik rij wel altijd gratis.”