Mijn foto
Naam:
Locatie: Belgium

imagineer, creative consultant, auteur

13 september, 2006

Geeltje

Er was eens een maïskorreltje dat Geeltje heette. Omdat het zo geel was, snap je. Het korreltje had ook een klein blutsje, maar wie noemt z’n kind nu "Blutsje".
Geeltje, heette het dus, en het was een zeer gelukkig korreltje.
Het had de hele zomer buiten in de zon gestaan, met al zijn vriendjes, Lange, Dikkie, Haartje en vele andere, die in dezelfde maïskolf woonden. Lekker in de warmte. ’s Morgens waren er lekkere dauwdruppeltjes waarin ze zich konden wassen, en ’s middags waren er de hete zonnestralen waardoor Geeltje nog geler werd dan tevoren, en waardoor hij zo rond werd dat je zijn blutsje zelfs niet goed meer kon zien. Ze lachten de hele dag en zongen de leukste liedjes die ze kenden, zoals "in een maïsveldje ’s morgens in de vroegte" en "wat is het fijn een maïs te zijn".
Ze waren zo blij samen dat ze beloofden altijd samen te blijven.


Maar toen, op een donkere, winderige dag, gebeurde het. De zon zat gevangen die dag. Gevangen achter grote, dikke, donkere plenswolken die water gilden.
En van links achter kwam een schoppende, stampende wind die het maïsveld heen en weer sloeg. De maîskolven kle wind die het maïsveld heen en weer sloeg. De maîskolven klopten tegen elkaar, en de korrels botsen met hun hoofd hard tegen elkaar.
"Auw", riep Geeltje, "straks krijg ik nog een blauwe plek."
"Dan zullen we je Blauwtje moeten noemen", lachte Lange. Net op dat moment kreeg hij nog een klap. Recht op zijn blutsje.
"Of toch Blutsje", riep Dikkie, die nu ook al een blutsje in zijn hoofd had,
maar toch nog bleef schateren.
Geeltje kon er niet om lachen.
Hij was bang, want hij voelde dat hij los kwam. Straks viel hij nog uit de kolf. Hij fluisterde het tegen Haartje, het enige korreltje met een haartje op zijn hoofd. "Haartje," zei hij, "ik denk dat ik loskom."
"Ik ook", beefde Haartje. "Ik…" maar meer hoorde Geeltje niet meer, want net op dat ogenblik schudde de wind zo hard aan het veld dat de maïskolf bijna tegen de grond werd gedrukt, en toen de wind weer losliet, zwiepte de maïsstengel zo hard weer recht, dat Geeltje werd weggeschoten als een erwt uit een lepeltje.
"Oei oei", dacht Geeltje, en toen "Aiai" en toen "Ooooh", en toen kwakte hij tegen de grond, met zijn hoofd in de modder.

Een hele tijd zag Geeltje niets. Het was donker. Z’n hoofd zat wel zeker twee centimeter diep in de modder, en door de regen werd er steeds meer zand boven hem gespoeld. Geeltje zat vast.
Wat moest hij nu doen?
Eerst huilde hij. Waar ben ik nu terechtgekomen, dacht hij ? Ik vind het hier niets leuk. Ik wil weer in de zon. Help!! Riep hij.
"Stilte", zei opeens een stemmetje achter hem.
"Er zijn hier wormen die proberen te slapen!"
"Wormen ?", vroeg Geeltje.
"Natuurlijk, wormen", zei de regenworm, wat had je anders verwacht? Olifanten?"
"Heu, nee", zei Geeltje.
"Nu, hou je nu een beetje stiller graag, want de kleintjes moeten slapen. Nu, ik ga maar weer."
"Wacht eventjes", zei Geeltje, want hij wou niet dat de worm nu al wegging.
"Ja ?", vroeg de worm.
"Euh, hoe heet u?", vroeg Geeltje.
"Gewoon," zei Worm, "ik heet Worm. Tot later."
"Tot later, worm", zei Geeltje.

De volgende dag kwam Worm terug en hij vertelde over het leven onder de grond.
hoe je kon voelen aan de korrels van het zand, of het warm of koud was, of het regende of niet, en ook of er iemand aankwam of niet.
Als er een dikke trilling afkwam, bijvoorbeeld, moest je maken dat je wegkwam, want dan kwam de mol, en die zou je opeten.
"En dat", zo vertelde Worm heel plechtig, "dat is niet leuk."
Als Worm weer eens naar zijn kleintjes was, want hij had vierhonderd tweeëntwintig kinderen,- dat zijn meer kinderen dan er hier op school zitten -, als hij weer eens naar zijn kindjes was, dan probeerde Geeltje alles wat hij geleerd had. Hij probeerde te voelen, en eerst lukte dat niet goed, maar na enkele weken leek het wel alsof hij dat wel kon. Meer nog, het leek wel alsof dat kleine, ronde gele korreltje met een blutsje vingers kreeg en tenen, en armen en benen.
"Wortels", zei Worm. Daarmee moet je eten en drinken nemen. Daar word je groot en sterk van.
"Word ik dan ook een Worm?" vroeg Geeltje hoopvol, maar Worm moest er alleen om lachen. Dat deed Geeltje aan Lange denken en Dikkie. Wat zou er met hen gebeurd zijn?
Dat wist Worm niet. Hij vond alle maïskorrels gelijk. Allemaal dezelfde.
Ze vallen in de modder en dan zijn ze allemaal vies.
"En jullie zijn ook allemaal dezelfde", zei Geeltje boos.
"Dat is waar", zei Worm. "Wij zijn allemaal Worm", en hij kroop weer verder.
Wel, besloot Geeltje toen, ik ben niet allemaal dezelfde. Ik ben Geeltje. En ik geraak wel uit de vieze modder. Ik zal eruit groeien.


En toen begon Geeltje met zijn wortels te eten en te drinken, zoveel hij kon. Maar hij groeide niet. Hij kreeg alleen meer wortels en nog meer wortels. Zodat hij nog vaster kwam te zitten.
Zo geraak ik er nooit uit, , dacht Geeltje.
"Dat zei ik toch", zei Worm. "Jij bent geen Worm, jij kunt je niet zomaar naar boven wiegelen."
"Wat moet ik dan doen?", vroeg Geeltje.
"Je moet doen wat iedereen moet doen", antwoordde Worm.
"En wat is dat dan?"
"Je moet doen wat je het beste kan."
En dat deed Geeltje. Hij deed wat hij kon. Als hij nog wortels bij kon krijgen, dan deed hij dat.


Maar op een zekere dag, voelde hij dat de grond rond hem warmer werd. De zon! De zon!
Daar was Geeltje zeker van. Boven hem was de zon aan het schijnen. Dat wilde hij zien.
"Meneer Worm!", riep hij : "De zon is terug!"
Meneer Worm haalde zijn schouders op : "Ja, en dan ? Ik ben een regenworm, geen zonneworm", en hij kroop dieper in de grond.
"Maar ik ben Geeltje", zei Geeltje,"Zo geel als als de zon en ik ga naar boven."
Dus duwde hij zo hard hij kon, en opeens voelde hij dat hij omhoog groeide. Hij groeide uit zijn korrel. Op een steeltje, een stengel duwde hij zijn hoofd omhoog tussen het zand. Steeds hoger, en hoger, en hoger, en toen voelde hij het. De grond werd dunner, hij zag er al licht door, en met een laatste harde stoot stond hij boven. In de zon!
"Joepie", riep hij ! "Ik ben groot!"
Hij richtte zich nu helemaal op en wanneer hij om zich heenkeek, zag hij dat het maïsveld weg was. Hij zag alleen grond en tussenin zag hij kleine kopjes. Kleine maïsstengeltjes die bovenkwamen. Stengeltjes zoals de zijne.
"Hallo", zei hij tot het stengeltje dat naast hem stond.
"Hallo", zei het stengeltje.
"Ik heet Geeltje", zei Geeltje.
"Neemaar, zei het stengeltje, dat is leuk. Ik ben het : Haartje".
"En hier is Dikkie", zei een mager stengeltje.
"En ik ben Lange", zei het kortste stengeltje.
Ze keken naar mekaar en zeiden dat ze veel veranderd waren en toen keken ze omhoog.
De zon, die was niet keken naar mekaar en zeiden dat ze veel veranderd waren en toen keken ze omhoog.

De zon, die was niet veranderd.
Wat zou het een leuke zomer worden.