Mijn foto
Naam:
Locatie: Belgium

imagineer, creative consultant, auteur

17 oktober, 2006

De koning en de heks

Er was eens een prins, die een zus had. Een oudere zus.
Dat is op zich niet zo speciaal, want er zijn wel meerdere prinsen met oudere zussen - ook al zijn er niet zo veel prinsen - maar deze zus vond het maar niks. Zij was de oudste en de slimste, vond ze, dus moest zij later het land besturen.
Daar valt wel wat voor te zeggen, denk je misschien, maar de wetten van sprookjesland zijn hard: de oudste zoon wordt koning. Over meisjes wordt niets gezegd. Hooguit dat ze in hoge torens in slaap vallen, giftige appels eten of hun haar veel te lang laten groeien.

Daar kon deze meid echter niet mee lachen, en dat deed ze dan ook niet. Ook al was ze een prinses. Dat mocht je trouwens helemaal niet zeggen, want dan werd ze razend. 'Prinses' vond ze al net zo verschrikkelijk als jij het zou vinden om 'etterneus', 'blubberoog' of 'slijmtong' genoemd te worden. Nee, je sprak haar aan als 'P.'. Dan kon het nog alle kanten op.
Haar broer vatte het probleem helemaal niet. Hij vond dat zijn zus het net makkelijk had, want hij moest leren handjes geven, rechtoplopen en rechtspreken, en dat allemaal met een veel te zware kroon op zijn hoofd.
"Ah," zei hij haar dan ook vaak wanneer ze elkaar passeerden tussen haar naai- en zijn zwaailes, "jij hebt het gemakkelijk, zus."
Dan kreeg hij meestal een tik tegen zijn hoofd, waardoor zijn kroontje door de lucht schoot. En dan moest hij heel hard lachen wat haar nog bozer maakte. Hij was dan immers blij dat hij even van dat ellendige ding verlost was, en bovendien vond hij het bijzonder grappig dat ze steeds weer om hetzelfde grapje ging meppen. Maar eigenlijk was dat niet zo verstandig van de jonge prins, want zo werd zijn zus steeds haatdragender en zuurder, tot ze op een dag zo zuur werd dat ze zelfs citroenen zoet vond.
Op die dag besloot ze voor altijd het paleis te verlaten. En zoals dat wel vaker het geval is met heel boze mensen, deed ze dat ook. Ze draaide zich om, midden haar les "dansen met wijde jurken", rukte haar kanten lintjes af en stapte recht naar buiten. Door de deur van de balzaal, de trap af, de gang door, de voordeur door, het plein over, de poort door, de valbrug over, langs de wachters de weide in. En toen was ze weg. Niemand had haar tegengehouden, want stiekem zag iedereen haar gestalte liever kleiner dan groter worden.

Jaren gingen voorbij zonder dat iemand van haar hoorde. Zelfs de kapster niet die altijd van haar hoorde. De bomen werden groter, kregen takken waar voorheen twijgjes zaten, zagen vogels nesten in die takken maken en diezelfde takken weer verzagen tot tafelpoten of stoelen.
De prins was geen prinsje meer, maar koning. Zijn oude vader en moeder waren niet gestorven - gelukkig maar - maar hadden hun kroon aan de wilgen gehangen en waren op wereldreis vertrokken met de hofschilder. Af en toe stuurden ze een schilderij met "zicht vanaf de Himalaya" of "gezellig bij de Indianen", en telkens met "groetjes aan je zus, als je ze ziet". Maar niemand zag haar. Zelfs de arme luis niet, die nochtans overal haar zag.
De koning werd verliefd toen zijn ouders in Alaska zaten, en trouwde toen ze de fjorden bezochten. En toen zijn ouders aan een tweede ronde begonnen met de Transsiberische Express, werd zijn vrouwtje zwanger.
"De kroonprins!", jubelde het volk, want het kindje van de koning zou zeker een jongen zijn, werd voorspeld, en dan zou die de nieuwe koning worden.

En toen hoorden ze van haar. P. stond op.
Een zwarte vrouw stond op een dag op de brug voor het kasteel. Haar haren: zwart. Haar kleren: zwart. Haar ogen: zwart. Haar schoenen: zwart. Zelfs de randjes onder haar nagels en de moeilijker te bereiken tanden in haar mond: zwart.
"Ik ben de kroonprins.", riep ze van op de valbrug. De koning liep blij naar haar toe, met tientallen schilderijen onder zijn arm.
"Zusje!", riep hij, waarop zij hem een lel tegen zijn hoofd gaf, waardoor zijn kroontje in het water sukkelde.
"Sukkel!", gilde zij, om te onderstrepen dat ze echt kwaad was. "Ik ben P., de rechtmatige koning en kroonprins van Sprookjesland."
De raadsheer achter de koning stak voorzichtig zijn vingertje op om op te merken dat de koning volgens elk woordenboek toch wel een jongen moet zijn, maar verder dan dat geraakte hij niet. Uit de zwarte vingernagel van haar linkerwijsvinger schoot P. een roze straal die de raadsheer volledig omvatte, driemaal ronddraaide en toen liet verdwijnen. Alle andere omstaanders keken meteen heel onschuldig ergens anders heen. Alleen P. keek strak naar haar broer.
"Jij geeft me je kroon of je zoon verdwijnt bij de geboorte", fluisterde ze, want dat is veel beangstigender dan schreeuwen.
"Mag dat?", vroeg de koning aan zijn tweede raadgever, die hem heel angstig aankeek.
"Ik..ik..zou het eens moeten opzoeken, sire", zei die bibberend, "maar ik denk..."
En dat krijg je van denken. Er schoot weer een roze straal uit de wijsvinger, en meteen was de koning ook zijn tweede raadsheer armer.
"Oh jeetje, Peetje", zei de koning, "ik had er maar drie."
"Geef me dan je kroon, of je hebt er geen.", gilde P., die haar kalmte niet kon bewaren. Stil, dacht ze bij zichzelf, je kalmte bewaren. Ze zullen je niet respecteren, vrezen of bewonderen als je loopt te gillen. Rustig blijven...
"Ik kan de kroon niet geven...", begon de koning, maar toen zag hij de blik in haar ogen. P. beet op haar tanden, haalde diep adem, telde tot drie. "... want je hebt hem net in de sloot gemept.", vervolgde de koning zachtjes.
P. slikte.
"Juist. Dan... geef je hem een andere keer maar." Dat klonk niet goed. Ze voelde het onrustige ruisen van de menigte rondom hen beiden. Ze was haar overmacht aan het verliezen. Ze moest sterker uit de hoek komen.
"Dit was ook maar een verwittiging...prins". Op dat laatste was ze heel trots.
"Je krijgt bedenktijd, maar ik zeg je: wanneer je zoon geboren wordt, noem je niet hem, maar mij je echte kroonprins. Of ik vervloek je hele land met al zijn inwoners!"
Wat ze daarmee bedoelde, wist de koning niet, maar echt aantrekkelijk klonk het niet. Maar anderzijds, zijn vrouw was pas zes maanden ver, dus die geboorteperikelen: dat waren zorgen voor morgen.
"Ok, zus.", antwoordde hij, waarop zijn zus weer naar zijn kroon mepte die er niet meer stond, over zijn hoofd scheerde en bijna haar evenwicht verloor. Een wachter in de buurt proestte het uit, werd roze gestraald en nooit meer teruggezien.
Toen lachte niemand meer, en P. verdween in een roze lichtflits.

"Misschien is het wel geen zoon", sprak de koningin haar koning met het natte kroontje troostend toe. Maar ze wist dat het wel zo was. Als ze iets voorspellen in een sprookje kun je er van op aan dat het zo zal zijn.
En de voorspeller, die als jullie het echt willen weten de schrijfster van dit verhaal is, kreeg gelijk. Het baby'tje had een klein, lief piemeltje zodat de vroedvrouw huppelde van geluk en krijste "Het is een jongen." Meteen kreeg ze de hand van de derde raadsheer, de slimste die meestal zweeg, op haar mond.
"Sssst.", siste die waardevol, want zwijgen is goud.
"Een dochter, sire.", zei de raadsheer en hij knipoogde naar de koning en nog eens naar de koningin die nog wat lag na te hijgen.
De koning glunderde. Het waren de eerste drie woorden die de raadsheer sprak, en ze waren hun geld dubbeldrie waard. 'Als er geen zoon is, dan gaat de vloek van ons Peeke niet door.', begreep hij. En zo werd prinses Dominique geboren.

En zo groeide ze ook op. Ze kreeg mooie poppen, mooie jurkjes en leuke leeflessen zoals het een prinses betaamt, terwijl haar tante in het zwarte woud al het zwart vanonder haar zwarte nagels zat te verbijten. Hoe kon ze zo fout geweest zijn. Ze wierp de theeblaadjes voor de honderdste keer in haar nachtspiegel: 'zoon' stond er. Ze las de ingewanden van een kikker die door een te snel rijdende paardentram op het wegdek was achtergebleven: 'zoon' stond er. Ze keek er op midzomerdag zo lang in de zon dat ze er stekende hoofdpijn van kreeg en zwarte vlekken van zag die een woord vormden: 'zoon' stond er. En toch was het een dochter.
En P. wou wraak.

Zo kwam het dat tante P. het land aanviel toen prinses Dominique twaalf jaar zou worden. De prinses was intussen een knappe meid geworden. Tenminste, voor een jongen.
Ze kroop wel iets te graag de bomen in, speelde iets te veel met de stalknechten en boerde iets te hard na het eten om een aanbiddelijke prinses te zijn, maar verder vond iedereen haar prima. Ze was behulpzaam - ze hielp de klusjesman vaak bij afbraakwerken -, ze was verstandig - ze wist alles over de paardenkracht van elk paard en de spankracht van elke boog -, en ze was heel taalvaardig - ze kon in wel twintig verschillende talen nukkig zwijgen. Ik weet wat je denkt: ze kon niet verbergen dat ze een jongen was. Maar dat heb je fout. Ze kon dat wel. Er zijn toch wel meer meisjes die graag in bomen klimmen, boogschieten, met hun handen werken of wat van paarden, boeren en zwijgen afweten. Ze was dan wel geen typisch meisje, maar zeg nu zelf: wie is dat wel?
Prinses Dominique was heel geliefd en toen de koning geen andere kinderen leek te krijgen, waren sommigen in het land er al over aan het nadenken om de wet te veranderen zodat deze leuke, goedlachse meid zou kunnen heersen over het land. Koningin Dominique probeerden ze af en toe al eens en ja, "het had wel wat", besloten ze toen.

Toen donderde het in het oosten.
Drie dorpen werden van de kaart geveegd met roze vloedgolven.
Hiervoor had P. wel alle tien haar vingers moeten gebruiken, maar het effect beviel haar bijzonder. Zo bijzonder zelfs dat ze na een korte rust nog eens drie dorpen liet verdwijnen. Deze keer gebruikte ze echter maar negen vingers, want ze wou dat er mensen zouden ontsnappen die de koning zouden verwittigen. Dat deden die dan ook, helemaal volgens plan, en de koning was woedend.

"Oh jeetje, Peetje," riep hij, "wat doe je toch allemaal."
Zo woedend hadden de hovelingen hun koning nog nooit gehoord, en ze beefden op hun benen, ook al was het winter.
"Wat moet ik doen?", vroeg hij de derde raadsheer, maar die was zoals gezegd heel verstandig, en hij was al diezelfde ochtend met de eerste paardentram verdwenen liefst voor P. hem zou doen verdwijnen.
"Zouden we geen leger kunnen sturen, schat.", opperde de koningin, die opkeek van haar kruiswoordraadsel.
"Een leger? Naar mijn zusje?", vroeg de koning, maar toen hij de knikkende hoofden van de hovelingen rondom hem zag, weet hij dat niet aan vermoeidheid maar aan instemming.
"Ok, dan. Maar een kleintje."
Toen prinses Dominique dat hoorde, stormde ze de zaal in met de houten dolk die ze gemaakt had met de spijltjes van haar poppenhuis.
"Mag ik mee, papa?"
"Neen, kind. Je zou jezelf pijn kunnen doen."
Dominique zweeg eerst, zoals ze dat van de derde raadsheer had geleerd, maar bewees toen dat ze toch wel wat van haar tante had, door enorm te gaan gillen. Ieder stak zijn vingers in zijn oren, terwijl een paar oudere, dovere soldaten haar terug naar haar kamer brachten.

En het kleine, maar gelukkig dikke leger vertrok. Honderd zwaarbepakte, zwaarbewapende en zwaarbebuikte soldaten trokken ten strijde naar het oosten. Het leger had onder de brave koning nooit veel moeten vechten en - vrede kan dan wel heerlijk zijn - als je intussen vergeet gezond te eten en af en toe te sporten word je ronder dan hoog. Niemand vond het dan ook vreemd dat het leger in een roze flits verdween.

"Oh, jeetje, Peetje," zei de koning weer, "wat doe je me aan?" en hij blikte vragend de troonzaal rond.
"Ze tovert uw koninkrijk weg, sire?", schoot een schildknaap hem ter hulp, maar de koning leek tot zijn verbazing niet onder de indruk van dit nochtans knap doordachte antwoord.
"Wat moet ik doen?", vroeg hij zijn vrouw, die haar kruiswoordraadsel half opgelost opzij schoof.
"Zouden we geen groter leger kunnen sturen, schat?", opperde de koningin.
"Leger?", jammerde de koning. "Maar dan doet ze weer 'bzzzzz'" en hij zwaaide met zijn wijsvinger "en dan heb ik helemaal geen leger meer."
"Ik spreek ook niet over honderd dikkerdjes, lieverd, maar over een leger met duizenden mannen. Een leger samengesteld uit elke man van het koninkrijk."
De koning bleef angstig kijken.
"Dan geldt de wet van de grote getallen, schat.", verduidelijkte de koningin. "Hoeveel vingers moet ze wel niet hebben om tienduizend soldaten weg te toveren? Toch?"
Daar "zat wat in", vond de koning. "Dat had wel iets."
Dus besloot hij een leger samen te stellen met alle mannen van het koninkrijk.

En toen prinses Dominique dat hoorde, stormde ze de troonzaal in.
"Ik ga mee", riep ze, en ze zwaaide met het houten zwaard dat ze had gemaakt het houtwerk van haar toilettafel. En ze zwaaide zo vervaarlijk dat haar vader zei: "Neen, kind. Je zou mij pijn kunnen doen."
Dominique zweeg even, en begon dan zo hard te gillen dat ze moest werden weggebracht door soldaten die voor de gelegenheid alvast watjes in hun oren hadden gepropt.

Alle mannen, jong en oud, van het hele koninkrijk werden in pakjes gehesen die de koningin zelf had ontworpen - zwart en wit geblokt - om de heks in het oosten aan te pakken. P. had intussen om fit te blijven alvast nog een tiental dorpen laten verdwijnen en toen ze de duizenden soldaten zag afkomen, haakte ze haar vingers in elkaar en kraakte ze die boven haar hoofd.
"Dat is pas een uitdaging", zei ze. Drie uur later was er geen leger meer.

"Er is geen enkele man meer in het land", jammerde de schildmeid tot de koning.
"Op u na dan", verbeterde ze zichzelf.
"Oh jeetje, Peetje.", stamelde de koning. "Wat doe je nu weer?"
En hij keek om zich heen, maar op enkele getrouwe dienstmeisjes na was niemand nog aanwezig. Zelfs zijn lieve vrouw was er vandoor gegaan met de paardentram. Hij kon haar eigenlijk geen ongelijk geven.
"Wat moet ik doen?", vroeg hij. Maar de meisjes antwoorden niet.
Zelden vielen er pijnlijkere stiltes. Zelfs die ene muis die op zijn teentjes de troonzaal passeerde op zijn weg van de keuken naar zijn hol, werd bloedrood van schaamte toen hij merkte dat alle ogen op hem gericht waren. Minuten, uren duurde de stilte.

En toen stormde prinses Dominique de zaal in: "Ik ga mee!", riep ze keihard met een slagzwaard in haar hand dat ze gemaakt had van de poort van het paleis.
Iedereen staarde haar verbaasd aan, zodat ze meteen doorhad dat ze te vroeg was. Wat nu gezongen, dacht ze. Ik kan terug naar buiten gaan en binnen enkele minuten opnieuw proberen, maar misschien sla ik dan pas echt een mal figuur. Doorbijten, meid. Dacht ze. En ze zei.
"Laat mij het oplossen, vader."
"Oh, prima", zei de lieve man vol verwachting. "Wat wil je doen?"
"Nu, ik...ik ga naar haar toe...en.... dan..." Ze ging met haar vinger naar haar hals.
"Neen, kind. Je zou je tante pijn kunnen doen.", zei de koning.
Zo geraak je nergens natuurlijk, dacht prinses Dominique.
"Armpje af, dan?"
"Nee..."
"Vingertje?"
"Nee..."
"Gewoon een tikje?"
"Ah."
"Wat wil ze eigenlijk, paps?"
Toen schudde de koning zijn gekroonde hoofd.
"Mijn kroon", zei hij blij.
"Vader?", vroeg de prinses terughoudend.
"Ja, mijn kroon. Wat gek dat ik er nu aan denk. Ik wil dat ding niet eens." En hij haalde het geblutste exemplaar van zijn hoofd. Hij had het altijd zo leuk gevonden om het niet op te hebben, maar dat was zo lang geleden dat hij was vergeten hoe erg hij het had gevonden om het wel op te hebben. Zijn zus had hem altijd geholpen om het af te zetten. En nu ook weer.
"Zal ik het haar brengen?", vroeg prinses Dominique, "Naar die kroontjeswipper?"
"Wil...wil je dat voor me doen?"
"Ja, hoor. Ga mams maar achterna. Want die geniet zonder jou toch niet van die wereldreis."

En zo kwam het dat prinses Dominique in haar eentje de heks tegemoet reed.
Eerst reed ze nog in amazonezit, maar dat zit zo ongemakkelijk dat ze al vlug schrijlings reed. Enkele kilometer verder begon ze haar jurk zo vervelend rijden vinden, dat ze die bij een boerderij omruilde voor een blauwe kiel met lappen. En nog enkele kilometer ver besefte ze dat met een hand rijden niet erg handig was, en dus zette ze de kroon op haar hoofd.
Overal waar ze nu voorbijreed, juichten de vrouwen en de meisjes: onze koningin!!! En ze gingen meteen achter haar aan. Sommigen te voet, anderen op paarden en karren en enkele zelfs op hun geiten. Jonge meisjes, volwassen vrouwen en zelfs de bejaarde vroedvrouw stapte mee.

Prinses Dominique kreeg een enorme stoet achter zich aan en terwijl ze zo verder reden, begon ze zich ook werkelijk koningin te voelen. Koningin van een machtig vrouwenleger dat in haar geloofde. Na enkele uren rijden kwamen ze in het oosten. De heks stond hen op te wachten.
"Wat krijgen we nu?", vroeg de heks.
"Buig voor onze koningin.", riep een van de vrouwen vooraan, die best wel de vroedvrouw kon zijn geweest, hoewel ik dit van hieruit niet zo goed kan uitmaken.
"Koningin?", tierde de heks, die wel doorhad dat ze tegenover zulke menigte niet moest beginnen fluisteren. "Dat is helemaal geen koningin!"
"Jawel", schreeuwde de vroedvrouw terug en ze wees naar het kroontje. De heks schaterde het uit, hief haar hand op en schoot een roze straal naar de prinses.
Met een knal plofte wat op het paard, en toen de roze stofwolk was verdwenen, zat Dominique er poedelnaakt. En iedereen zag het kleine, lieve piemeltje. Ook de kapster en de arme luis.

"Ze heeft jullie bedrogen!", schaterde de heks.
De vrouwen stonden verward op het slagveld. Wat moesten ze nu? De koningin waar ze in geloofden, was helemaal geen meisje. Als iemand daarover al liegt, hoe kan je die dan nog geloven? Maar de vroedvrouw stapte naar voren.
"Koningin of koning?", vroeg ze, "Maakt het wat uit? Ik heb jou destijds net als onze koning op de wereld geholpen, en ik heb even hard 'een meisje' geroepen als ik later 'een jongen' heb geroepen. Denk je nu echt dat we sommige mensen minder graag zien omdat ze een piemeltje hebben of niet? Die meid..." zei de vroedvrouw en ze wees naar Dominiek...
"Die jongen...", riep iemand anders.
"Die meid", herhaalde de vroedvrouw, "verdiende ons respect omdat ze het wou opnemen voor haar land. En dat vinden wij veel belangrijker dan met zwarte vingers naar mensen wijzen. Iedereen verdient gelijke kansen, maar je moet ze niet verspelen. Weet je eigenlijk wat ze kwam doen?"
De heks was wat stil geworden en ging bang met haar vinger over haar hals.
"Nee, zottemie", zei de naakte Dominiek, die van zijn paard afsprong en haar tegemoet stapte. Hij nam de kroon af en gaf het haar. "Ik kom je deze kroon geven."
Hij stak het de verbouwereerde heks in de handen, draaide zich om en stapte terug naar zijn paard. "Maar...maar...", mompelde de heks. De knappe jongen draaide zich weer om en wees haar met een onschuldige vinger aan.
"Oh ja, nu heb je de kroon. Ik zou graag hebben dat je alle mannen terug tovert voor we aan het paleis zijn."
Hij kroop op het paard, en keek de heks nog eenmaal aan terwijl hij het paard wendde: "Oh ja, natuurlijk ben je welkom, tante P., maar je moet je wel leren gedragen als een echte koningin."
De hele stoet zette zich in beweging en liet de heks alleen achter.

Tante P. zette toen helemaal in haar eentje de kroon op haar hoofd en voelde een traan in haar ogen wellen. Daar stond ze nu. Koningin. Zonder onderdanen. Domme meid. Domme zus. En bij de gedachte aan dat woord sloeg ze de kroon van haar hoofd, ze raapte hem weer op, zette hem weer op haar hoofd en schoot toen met alle vingers paarse stralen de lucht in tot het mannen regende.

En toen begon ze zo hard ze kon naar het paleis te hollen. Op weg naar nieuwe, gelijke kansen.