Mijn foto
Naam:
Locatie: Belgium

imagineer, creative consultant, auteur

17 oktober, 2006

De stille doos van Pandora

Ze leefde al lang en gelukkig tussen de nimfen, goden en faunen toen ze verdween. Haar verdwijning was dan ook een raadsel en enkele weken lang zocht de hele onsterfelijke groep de Olympus af op zoek naar Pandora. Iedereen mocht haar wel. Ze was lief, hielp de waternimfen met het leiden van de stromen, de bosnimfen met het kleuren van de blaadjes en als het hen paste, mocht ze graag wat klusjes opknappen bij de schikgodinnen. Nooit kwam een onvertogen woord over haar lippen.
Meer nog, ze sprak nooit. Niet dat ze het niet kon, nee, Pandora opende haar mond gewoonweg niet. Ooit had ze het wel gedaan in een droevig verleden, en toen had ze de jongen tot wie ze zich had gericht, meteen weggejaagd. Onthutst door dit effect, had ze zich vervolgens voorgenomen haar mond te houden. En dus zweeg ze en glimlachte ze minzaam, want dat vonden de anderen leuk.

Eeuwen gingen voorbij en de andere Olympiërs vergaten dat Pandora ooit had gepraat. Haar gesloten lippen hoorden bij haar als de slangen bij Medusa of jonge maagden bij Zeus. Zelfs toen een sterveling, Mona Lisa genaamd, jaloers op haar glimlach, met kwade tong beweerde dat Pandora een doos vol afgrijselijke ziektes bezat, bleef ze haar mond gesloten houden. Er werd met haar gelachen, ze werd gekwetst en beschimpt, maar nog opende ze haar mond niet. Want ze wist dat er inderdaad een doos was. Zijzelf. En die doos openen wou ze niet, kon ze niet.
Ze wou niet, want dan zou ze het gezelschap rondom haar verliezen, wist ze. Als ze haar mond zou openen en haar tanden, haar tong, haar stem zou tonen, zou ze de anderen wegjagen.
"Adem stinkt echt, stem klinkt slecht, tanden snijden. Effect te mijden.", dacht ze regelmatig. En dan slikte ze. En hoe ouder ze werd, hoe meer ze slikte. Glimlachen werd soms vermoeiend, en elke dag opnieuw moest ze zich voornemen om haar mond te houden. En elke dag duurde het voornemen langer. Soms kwam ze zelfs de hele dag het bed niet uit omdat ze tegen 's avonds nog niet klaar was met voornemen. En lukte het dan toch, dan slikte ze hard, alvorens op te staan.

Zo verdween ze op een lichtgroene maandagmorgen. Die nacht had ze zo tastbaar hard gedroomd van het openen van haar mond, dat ze de lucht al in haar mondholte had gevoeld, de frisse smaak al bijna had geproefd, zodat ze zich nog nauwelijks kon inhouden. Die ochtend voelde ze haar tanden uiteengaan. De druk op haar kiezen verminderde. Haar kauwspieren trilden. Het verdroogde speeksel begon al te lossen. Haar lippen kleefden nog nauwelijks aan elkaar, nog even en haar mond zou openknallen. Ze sperde haar ogen. Haar glimlach was strak en even dacht ze dat ze zou bezwijken aan een al te grote verwachting, toen bleek dat het angst was die haar aankeek.
"Wat" stond in het ene oog te lezen, en "als?" in het andere. Wat dan? Wat als ze haar doos zou openen? Wat zou dat teweegbrengen? Zou ze dan nog herkend worden? Zou men haar nog wel willen? Zou ze dan niet meteen bevestigen dat ze al die eeuwen had geguicheld? Zou ze dan niet onbetrouwbaar, vals en ellendig lijken? Zou ze bovendien niet pathetisch zijn omdat ze de inhoud van haar doos zo overschat had? Misschien was er wel niets te verbergen, maar zou net dat tonen, onderstrepen hoe zielig zelfingenomen ze wel was. Toen klapte ze in een aardbevende beweging haar mond weer dicht en slikte ze. Zo hard, deze keer, dat ze zichzelf inslikte.